Oma was al vroeg overleden. Ik was 8.
Ik hield van oma. Voor een achtjarige is de wereld maar klein en bestaat enkel uit mensen die met je willen interacteren, of spelen, zoals volwassenen dat noemen.
Oma wou dat wel. Ze leerde me haken en we speelden patience à deux. Oma vond dat ik slim was. Daar vond ze bewijzen voor in mijn prestaties in de spelletjes, en soms, net vaak genoeg, zei ze dat ook. Met 8 jaar was het van veel groter belang dat oma iets in me zag, dan wat dat in het groter geheel moest betekenen, dus ik deed hard mijn best om haar bij spelletjes te verslaan en alle haaksteken perfect uit te voeren. Dat kon ik.
Verder was ze lief en we hadden gesprekken. Ik mocht soms logeren en dan had ik haar volledige aandacht. Voor een tweede, stiller kind in huis met een drukke grote zus was dat een verademing.
Het was fijn.
Gewoon ik en oma.
Logeren bij mijn grootouders herinner ik me als tijd met oma. Opa was er ook, maar we snapten niet veel van elkaar, dus ik hield het bij oma. Dat kan als je een klein kind bent.
Volwassenen denken dat een kind zomaar dingen doet, dat daar geen groter plan achter zit. Bij mij was het altijd uitgekiend. Een tactiek. Ik ging met mensen om als ik dacht dat dat goed zou gaan. Ik was overgevoelig en kon geen mensen hebben die onverwacht ruig uit de hoek kwamen. Dus bleef ik het liefst bij lieve mensen.
Oma was lief. Ze was één van de weinige volwassenen die mij haar volledige aandacht gaf zonder verdere verwachtingen waar ik niet aan kon voldoen. Kom daar maar eens om als klein kind.
Toen overleed oma.
Daar was ik natuurlijk niet bij. Ook niet bij de crematie.
Ik wist precies wat dood gaan betekende. Ze was er niet meer. Ik zou haar nooit meer zien. Oma zou niet meer langskomen. We zouden nooit meer patience à deux spelen. Ze zou me geen nieuwe haaksteken meer laten zien. Ik zou nooit meer gezellig bij haar logeren.
Oma’s tijdperk was voorbij.
Logeren deed ik niet bij opa.
Opa was niet aardig en hij leek het te weten. Hij wou wel met de kleinkinderen dingen bouwen in zijn timmerwerkplaats in de garage. Samen spijkeren, dat ging wel met opa. Opa vond het leuk dat ik ook dát goed oppakte, dus opa was ook wel blij met mij. Maar hij kon oma niet vervangen.
Toen ik een jaar of 12 was vroeg hij of ik wou kijken naar de kadootjes die hij had gekocht voor mijn neefjes en nichtje. Waren dat wel speeltjes waar kinderen van nu mee speelden?
Dat was eigenlijk heel mooi van opa. Ik was de oudste van het setje kleinkinderen, omdat ze mijn zus niet meetelden, om redeneren die mij pas veel later zijn verteld. Dus het was aan mij om ineens de grote nicht te spelen. Een rol die ik thuis totaal niet had, waar mijn grote zus gewoon als volwaardige grote zus werd behandeld.
Dat opa mij op de man af vroeg om hem te helpen was verwarrend en fijn. Hij wist dat hij een hoop niet wist en kon. Dit was een goede start om een band met mij op te bouwen.
Maar dat gebeurde niet. Hij kon het niet doorzetten. Het nichtje en de neefjes emigreerde naar een ander werelddeel, en verder was er behalve feestdagen geen reden meer om bij opa te zijn.
Opa was niet gezellig, wat oma wel geweest was.
Mijn nichtje was te jong om veel met oma om te zijn gegaan. Ze heeft weinig herinneringen aan oma. Maar later wel aan opa. Ze was gek op opa. Da’s mooi, dat één van ons gek op hem was. Toen ze terug kwam uit verre dreven om in Nederland te studeren, heeft ze een band met opa opgebouwd. Ik had het tegen die tijd allang opgegeven. Zij heeft er veel aan gehad, en ik hoop dan maar dat opa er ook wat aan gehad heeft.
En toen overleed opa.
Ook daar was ik niet bij, maar mijn nichtje wel. Dit keer was ik wel oud genoeg voor de crematie en er werd met de familie gekeken naar de spullen.
Er was een ladedoos over. Zo eentje met met robuuste buitenkant die eigenlijk niet mooi is en met aan de binnenkant, voorgevormde, nep fluwelen bestekhouders. Ik was nog student en als student kan je altijd wel een ladedoos gebruiken, dus die werd gelijk mijn kant op geschoven. Laden zijn duur dus dit waren misschien mijn eerste laatjes. Ik zou het niet weten.
Ik haalde de bestekhouders eruit en gebruikte het 20 jaar lang als deel van mijn kantoorkast. Eerst fijn de administratie erin, later de pennen en kantoor spulletjes.
Stevig. Stroef. Onverwoestbaar.
Twee decennia nadat opa overleed, zat mijn nichtje huilend op mijn bank. Dat had niets met opa te maken, maar we kwamen na al die jaren eens tot elkaar over hoe zij aan opa hing een ik aan oma. Ze is maar 3,5 jaar jonger dan ik, en die leeftijdskloof was net groot genoeg om een totaal andere ervaring met onze gedeelde grootouders te hebben gehad. We verbaasden ons over elkaars ervaringen en gevoelens.
Toen ze vertelde hoe zeer ze van opa had gehouden, liet ik haar de onverwoestbare en nog steeds niet mooie ladedoos zien. Hij was nauwelijks versleten in die 20 jaar, gelukkig. Hij kon nog wel 20 jaar mee, als je dat wou.
Ik zei, “ik haal hem leeg als je hem wilt hebben.” Ik kon heus wel een andere doos vinden om mijn pennen et cetera in te doen. Het object zelf deed me niks. Hij was wat aan de grote en logge kant, en de laden liepen nog steeds stroef. Daar deed je niks aan. Ik kon hem makkelijk vervangen voor iets handzamers.
Aan mijn nichtje geven zou een prima oplossing zijn.
Ze lichtte helemaal op. Na haar verbazing over dat ik de doos zomaar voor haar wou opgeven, heb ik het in termen uitgedrukt die binnen haar gevoelsleven leken te passen. “Ik heb al 20 jaar van de doos kunnen genieten. Nu mag jij.”
Ze nam de doos met veel dank en eerbied aan. Dit zou haar verbinding met opa uitdrukken en benadrukken. Iets hebben van opa, ja, dat bracht meer vreugde in haar leven.
Voor mij was het niet de doos van opa. Voor mij was het de doos van oma.
En verder was het voor mij alleen maar een doos. Hij stond niet voor mijn relatie met oma, noch was het een vreugdevolle, dagelijkse herinnering aan haar.
Zonder de doos denk ik even vaak aan oma als met de doos.
De doos is wel een doos met een verhaal. Ik ben blij dat mijn nichtje er zo veel uithaalt. Nu voegt de doos méér waarde toe dan dat hij bij mij deed. Ze heeft hem helemaal naar Amerika meegenomen. Wie weet in het vliegtuig als extra handbagage.
Dat was 3 jaar geleden.
Aan de doos heb ik niet veel meer gedacht.
Alleen wanneer ik mijn pennenbewaardoos erbij pak, dan herinner ik me met veel plezier die logge, onverwoestbare doos met die stroeve laden die altijd irritant tegenwerkten. Dan moet ik even grijnzen.
Wat een rotdoos was het eigenlijk geweest, net als alle studenten spullen. Onhandig en lelijk. Dat ik dat ding zo lang gehouden heb! De andere dingen uit mijn studententijd had ik allang uitgefaseerd en opgewaardeerd. Maar ja, zo’n doos met een verleden heeft nou eenmaal sentimentele waarde. En hij deed nog steeds dienst. Ik was het wegdoen gewoon aan het uitstellen.
Laatst zag ik op Skype met mijn nichtje dat de doos achter haar stond. Daar waar ze op haar bank of stoel zit om te skypen. Ze heeft hem prominent neergezet in haar huiskamer.
Ik ging eens nadenken over het lange leven van die doos, wat hij allemaal meegemaakt en betekend heeft.
Ik had het goed ingeschat dat mijn nichtje er een waarde aan hecht die voor mij niet bestaat. Het feit dat het ondanks alles gewoon maar een doos is voor mij zal zij nooit begrijpen.
Wat ben ik blij om te zien dat zij zó geniet van de doos.
Oma had gelijk. Ik ben toch wel slim.
Wat een prachtig verhaal!
LikeGeliked door 2 people
❤ ❤ ❤
LikeGeliked door 1 persoon
Wow …….. wat een mooi verhaal over jullie familie, maar ook over wat spullen kunnen doen met en voor een mens.
Ook mooi hoe je hier laat zien dat herinneringen voor ieder zo anders kunnen zijn, terwijl het over dezelfde mensen gaat.
LikeGeliked door 1 persoon
Dankjewel dat je me dat komt zeggen. Echt leuk om te horen hoe het overkomt. Dat is inderdaad wat ik voelde dat ik met die ladedoos en de mensen die ermee verbonden zijn ervaren heb.
Ik ben heel blij met wat je over mijn stukje geschreven hebt. Heerlijk!
LikeLike